De klas van Frater Leander, gefotografeerd door mijnheer Sparidans van de tweede klas, als ik me goed herinner. Tel ze maar na. Veertig leerlingen. Dat was toen, op de top van de naoorlogse geboortegolf, de normale grootte van een schoolklas.
De Aloysiusschool is nu Basisschool De Zuidwester. De basisschool zorgt tegenwoordig ook voor wat destijds het “Voorbereidend Lager Onderwijs” werd genoemd. Eerst gingen we twee jaar naar een aparte kleuterschool. Dat was de Fröbel- en Montessorischool van de Liefdezusters van de Heilige Juliana van Falconieri in de Tafelbergstraat, die toen overigens nog Poelstraat heette. Pas daarna waren we toe aan de “grote school” in de Staringstraat. Zodra we die overstap hadden gemaakt waanden we ons meteen verheven boven de “papschool”, of “bewaarschool” zoals mijn opa en oma zeiden.
De kleuterschool was gemengd, met jongens en meisjes. Al het verdere onderwijs was gescheiden. Jongens gingen naar de Aloysiusschool, waar fraters de dienst uitmaakten, aangevuld met enkele leken-onderwijzers. Meisjes bleven bij de zusters in de Tafelbergstraat. Dat ging zo verder op de middelbare school. Het Odulphus Lyceum was voor jongens, het Theresia voor de meisjes.
Op school ging het er toen heel anders aan toe dan vandaag. De schoolweek telde zes dagen. Op zaterdagochtend gingen we gewoon naar school. Elke klas had één onderwijzer. De onderwijzer van de hoogste klas, de zesde, vervulde meteen de functie van schoolhoofd oftewel directeur. Verder was er geen personeel. Hulpouders bestonden niet, ouders werden alleen uitgenodigd op de ouderavond. Met het hoge aantal leerlingen vroeg dat onvermijdelijk om een haast militaire aanpak. Dat was in die tijd maar heel gewoon.
Bij het begin van de lessen zwaaide het schoolhoofd met de schoolbel. Op de speelplaats was voor elke klas met witte verf een merkteken op het plaveisel gezet. Daar gingen we dan staan, twee aan twee, met twintig achter elkaar, in een vaste volgorde. Als de bel voor de tweede keer werd geluid moesten we stil zijn. Zo was in één oogopslag te zien of iedereen aanwezig was. Eventuele absenties werden genoteerd. Vervolgens werden we dan, klas voor klas, door de eigen onderwijzer in colonne afgemarcheerd naar ons leslokaal. Vergelijk dat eens met de vrolijke chaos bij de aanvang van een schooldag in een moderne basisschool.
We kregen op een traditionele manier les, met veel drillen en stampen, onder het motto “Oefening baart kunst”. Het rampzalige “Waarom zou je nog iets leren als je het ook kunt googelen” lag nog veilig in de toekomst verborgen.
En zo werd in die eerste klas een klein wonder verricht. Frater Leander leerde ons, vanuit het niets, lezen en schrijven en de beginselen van het rekenen. Hij heeft gezorgd dat ik dit stukje op papier kan zetten.
Peter van Iersel
21 maart 2022