← Terug


Wederopbouw

Ik moet iets bekennen. Ik ben geen geboren Tilburger. Mijn wiegje stond in Breda. Pas in 1956 werd ik ’ne krèùk.

Toen mijn ouders trouwden was er voor hen, zoals toen voor zovelen, géén woning. We woonden in bij mijn opa en oma in Breda. Die dreven daar een papierhandel. Ze waren in Breda terecht gekomen omdat mijn opa, met de financiële crisis van de jaren dertig, in Tilburg niet aan de kost kon komen in het drukkersvak, zijn eigenlijke stiel.

Onze bovenverdieping bij opa en oma werd daarvoor bewoond door een echtpaar dat hun huis had verloren bij het bombardement van Rotterdam. De slaapkamer was een houten bouwsel dat was opgetrokken op het platte dak. Daar kon het ’s winters zó koud zijn, dat de dekens aan het bed vastvroren. Mijn pa pendelde met de trein naar zijn werk in Tilburg. Het vervoer was duur en de reiskosten werden niet vergoed. Van zijn bescheiden nettoloon moest hij zowat twintig procent uitgegeven aan het treinabonnement.

De opluchting was groot toen we, met een tweede zusje op komst, gingen verhuizen naar onze nieuwe woning aan het Rooseveltplein.

Afbeelding

Tilburg was uit de oorlog gekomen zonder heel grote verwoestingen. Maar er was veel achterstallig onderhoud. In de crisisjaren was de nieuwbouw achterop geraakt. Toen de economie zich net een beetje begon te herstellen kwam de oorlog. Overal zag je huizen waarop de gemeente een bordje met “onbewoonbaar verklaarde woning” had geschroefd. Door de woningnood moesten mensen nog jarenlang in zulke huizen bivakkeren. Onderweg naar school kon je aan de Berkdijk soms al buiten op straat het vocht en de schimmel ruiken. Wij maakten onbeleefde grapjes over “onverklaarbaar bewoonde woningen”.

De stad begon aan een grote inhaalslag. Oude plannen voor de bouw van de Afrikaander-buurt, waar ik nu woon, werden weer opgepakt. De buurt rond het Rooseveltplein ontstond uit een nieuw, naoorlogs plan. De cirkel van de Ringbanen werd eindelijk gesloten. In het westen, in Het Zand, verrees een heel nieuw stadsdeel. We kregen hoogspoor, zodat we niet meer eindeloos hoefden te wachten voor de gesloten overwegbomen aan de Gasthuisstraat en de Koestraat, een nieuw station met een kroepoekdak, een nieuwe schouwburg, een nieuw postkantoor. Ik was een nieuwsgierig jongetje en volgde het allemaal op de voet.

Op zondagmiddagen maakten we met het gezin, de jonge zusjes in de kinderwagen, lange wandelingen om de voortgang te gaan bekijken. Er waren altijd wel bezichtigingen of open dagen in pas geopende scholen, kerken of andere openbare gebouwen. Dat waren gratis uitstapjes waar ik enorm van genoot. Een bijkomend voordeel was, dat wij zo leerden om grote afstanden te lopen. Later, in mijn dienstplichtjaren, plukte ik daarvan de vruchten. Waar mijn collega’s zuchtten en steunden, marcheerde ik vrolijk verder.

Peter van Iersel
24 januari 2022


← Terug